woensdag 3 april 2013

1.
De pruimeboom
Jantje zag eens pruimen hangen, 
O! als eijeren zo groot. 
't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, 
Schoon zijn vader 't hem verbood. 
Hier is, zei hij, noch mijn vader, 
Noch de tuinman, die het ziet: 
Aan een boom, zo vol geladen, 
mist men vijf zes pruimen niet. 
Maar ik wil gehoorzaam wezen, 
En niet plukken: ik loop heen. 
Zou ik, om een hand vol pruimen, 
Ongehoorzaam wezen? Neen. 
Voord ging Jantje: maar zijn vader, 
Die hem stil beluisterd had, 
Kwam hem in het loopen tegen, 
Voor aan op het middelpad. 
Kom mijn Jantje! zei de vader, 
Kom mijn kleine hartedief! 
Nu zal ik u pruimen plukken; 
Nu heeft vader Jantje lief. 
Daarop ging Papa aan 't schudden 
Jantje raapte schielijk op; 
Jantje kreeg zijn hoed vol pruimen, 
En liep heen op een galop.

Hiëronymus van Alphen 
(1746 - 1803) 

2.

De Poedelman

Dit is dan de Poedelman,
Ring-pingeling, daar komt ie an:
Zijn er hier nog kindertjes met vieze, vuile oren?
Een twee drie, daar gaat ie dan.
Vuile kinderen, hou 'k niet van,
ik was alle kindertjes van achteren en van voren.
Vader, moeder, geef maar op,
ik doe zusje wel in 't sop.
Hopla, zegt de Poedelman, jou stop ik in de tobbe.
Kijk, die groezelige Jan,
hopla, zegt de Poedelman,
nou maar eerst wat groene zeep en dan maar lekker schrobben.
Wat een handjes, wat een toet,
wat een teentjes, zwart als roet.
Dan komt kleine Bobbie met zijn ongepoetste tanden.
Geen gezeur en geen gehuil,
goeie help, wat ben jij vuil,
alle kinderen uit de buurt, die neem ik onder handen.
Ring-pingeling, daar gaat ie dan.
Hij gaat weg, de Poedelman.
Zijn nu alle kindertjes weer netjes en weer helder?
Weet je, ik geloof van niet...
Ik geloof, dat kleine Piet
stiekem weggekropen is, misschien wel in de kelder.

3.

Naar bed, naar bed, zei Duimelot

Naar bed, naar bed, zei Duimelot;
Eerst nog wat eten, zei Likkepot;
Waar zal ik het halen? vroeg Langelot;
Uit Grootvaders kastje, zei Ringeling;
Dat zal ik verklappen, zei 't kleine ding.

4.

Kinderdroom

Ik word laten miljonair
En uiterst populair
Ik koop een prachtig huis
Zo groot als een ziekenhuis
Met een zwembad in de tuin
Daarbij een speeltuin
Voor al mijn kindertjes lief
Dus mijn toekomst is lekker positief


Wie vertelt het gedicht?
  1. De schrijver vertelt hier. Hij fungeert als een toekijker.
  2. De poedelman.
  3. Het zijn citaten van wat duimelot, likkepot, langelot, ringeling en het kleine ding zeggen.
  4. Een kind.

Moeilijk of gemakkelijk taalgebruik?
  1. moeilijk
  2. makkelijk
  3. makkelijk
  4. makkelijk

Is er een duidelijk les of moraal?
  1. Ja, als je je goed gedraagt en geduldig bent, wordt je beloond.
  2. Ja, je moet je goed hygiënisch verzorgen.
  3. Niet heel duidelijk.
  4. Nee.

Rijmt het gedicht?
  1. Ja
  2. Ja
  3. Ja
  4. Ja

Past het onderwerp van het gedicht bij de kinderbeschouwing?
  1. Ja
  2. Ja
  3. Nee
  4. Nee

Vroeger werden gedichten verteld door een buitenstaander en niet door de persoon waarover het gaat. Tegenwoordig is dit wel zo. Hoe verder de kinderdichtkunst zich ontwikkelde, hoe makkelijker het woordgebruik werd en dus begrijpelijker voor de kinderen waar het voor bedoeld was. Vroeger werd een gedicht geschreven voor de moraal die erin zat, zodat de kinderen iets zouden leren uit de gedichten en het niet alleen een leuk verhaaltje was. Je ziet ook dat in de eerste twee gedichten er sprake is van een duidelijke moraal, maar dit in de gedichten daarop verdwijnt. Vooral het laatste gedicht heeft geen moraal. Het gaat gewoon over een kind dat later rijk wil worden. Alle kindergedichten die ik gevonden heb zijn op rijm. Dit zorgt voor een bepaald ritme in het gedicht wat voor kinderen fijn is om te lezen en naar te luisteren. Ik denk dat ze hierdoor zich beter op het gedicht kunnen concentreren en er beter naar kunnen luisteren en het onthouden. Eten pakken als het eigenlijk niet mag doen veel kleine kinderen, dus het ligt voor hen dicht bij de eigen belevingswereld. Door dit gedicht leren ze dat als ze geen eten pakken als het niet mag, ze daar later voor beloond worden. Voor kinderen is het belangrijk om zich goed te verzorgen. Vooral het tanden poetsen en  handen wassen. Door dit gedicht leren ze goed voor zichzelf te zorgen en zich na het spelen schoon te maken. Het derde gedicht ligt wat betreft mij niet dicht bij de belevingswereld van een kind. Het is niet iets waar ze vaak over denken. Het vierde gedicht vind ik helemaal niet bij een kind passen. Het gaat over later rijk worden en ik denk niet dat een kind hier op jonge leeftijd al zo over nadenkt. 



Roos Osse. 

2 opmerkingen:

  1. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Hee Roos,
    Ik vind dat je goed hebt nagedacht over de inhoud van jouw gedichten en er een mooi stukje over hebt geschreven! De gedichten die je hebt uitgekozen zijn erg leuk en je hebt er in je conclusie ook veel over kunnen vertellen. Ik vond dat je heel goed hebt nagedacht in je conclusie over de vraag of het gedicht bij de kinderbeschouwing past, je onderbouwt daar heel sterk je mening. Volgens mij heb je alle vragen goed beantwoord, maar ik denk dat “De Poedelman” vanuit de ogen van een alwetende verteller wordt verteld (en dat De Poedelman niet zelf de verteller is, zoals je in de eerste vraag antwoordt). Ook had je er misschien bij kunnen zetten wie de dichters waren van de laatste drie gedichten en wanneer de gedichten zijn gepubliceerd. Over het algemeen vind ik wel dat je een goed stuk hebt geschreven, waarin je ook duidelijk je gedachtes hebt vermeld over de ontwikkeling van kindergedichten!
    Xx Naomi

    BeantwoordenVerwijderen